30261 |
kozijnanker |
anker:
aŋkǝr (L318b Tungelroy),
kozijnanker:
[kozijn]aŋkǝr (L318b Tungelroy)
|
L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.]
II-9
|
18205 |
kraag |
kraag:
kraag (L318b Tungelroy),
krèègske (L318b Tungelroy)
|
(losse) boord van overhemd, kraag || Kraagje (verkleinwoord). [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pelderien (L318b Tungelroy),
pellerien (L318b Tungelroy)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
kręi̯ǝ (L318b Tungelroy)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knirs (L318b Tungelroy),
knors (L318b Tungelroy),
knó(r)s (L318b Tungelroy),
Ook wel knors.
knirs (L318b Tungelroy)
|
kraakbeen || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
20139 |
kraambed |
kraambed:
kroambèd (L318b Tungelroy)
|
kraambed
III-2-2
|
22523 |
kraamvisite |
lommerd:
op de lommerdj goan (L318b Tungelroy)
|
Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krān (L318b Tungelroy)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekraan (L318b Tungelroy),
kroênekraan (L318b Tungelroy)
|
kraanvogel || kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
dabben:
dabbe (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy),
kratsen:
kratse (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
kratze (L318b Tungelroy),
schrabben:
šrabǝ (L318b Tungelroy),
schuren:
sjoore (L318b Tungelroy)
|
krabben || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] || Met een krabber of andere hulpmiddelen de geweekte varkensharen verwijderen. Door het krabben wordt een zeer dun laagje van de opperhuid eveneens verwijderd. [N 28, 27; monogr.]
II-1, III-1-2
|