e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mondstuk mondstuk: moͅndjstøͅk (Tungelroy) Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)] III-3-2
mondvol mond: moondj (Tungelroy), mondvol: mondjvol (Tungelroy), slok: slok (Tungelroy) de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)] III-4-4
monnik broeder: broor (Tungelroy), monnik: monnik (Tungelroy) Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)] III-3-3
monstrans monstrans (lat.): monstrans (Tungelroy) Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)] III-3-3
mooi pratend het paard op de nek kloppen bekallen: bǝkalǝ (Tungelroy) [N 8, 103e] I-9
mooi, helder weer schoon weer: sjŏĕn wéér (Tungelroy) mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] III-4-4
moot vis moot: moot (Tungelroy, ... ) moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)] III-2-3
mopperen foeteren: foetere (Tungelroy, ... ), grauwelen: grauwele (Tungelroy), grijnzen: (tegenover kinderen).  grijze (Tungelroy), kijven: kieve (Tungelroy), knoteren: knootere (Tungelroy, ... ), mommelen: Van Dale: mommelen, 1. binnensmonds spreken, mompelen. Vgl. mummelen. mummelen, 1. onduidelijk spreken; mompelen. WNT: mommelen, daarnaast ook mummelen. mummelen, bijvorm van mommelen.  mommele (Tungelroy), mompelen: moompele (Tungelroy), mopperen: moppere (Tungelroy), sjamfoeteren: fr. Jean foutre  sjamfoetere (Tungelroy), snoteren: snotere (Tungelroy) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || brommen, mopperen || brommen, sputteren || mopperen, brommen || mopperen, foeteren || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 morgen: morge (Tungelroy) de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)] III-4-4
morgengebed morgengebed: møͅrgəgəbeͅd (Tungelroy) Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)] III-3-3