e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
optuigen aandoen: āndōn (Tungelroy) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10
opzetteugel kordeelsriem: kǝrdiǝlsrēm (Tungelroy) Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33] I-10
opzichter opzichter: ǫp˲zextǝr (Tungelroy) De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
opzitten bidden: bééje (Tungelroy) Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)] III-2-1
orchis orchidee: orgidee (Tungelroy), -  orgidee (Tungelroy), slofje: slufke (Tungelroy) orchidee [DC 60a (1985)] || Orchidee (orchidee, koekoekslelie) [N 92 (1982)] || venusschoentje III-4-3
ordenen, rangschikken schikken: sjikke (Tungelroy) op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4
oren verwijderen afdoen: āfdōn (Tungelroy), afsnijden: āfsni-jǝ (Tungelroy) De oren, waarin het loodje zit dat na de eerste keuring is aangebracht, mogen pas worden afgesneden nadat het varken voor de tweede maal is gekeurd. De oren worden meestal verwerkt in de zult. [N 28, 69] II-1
organist organist: organist (Tungelroy) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: orgel (Tungelroy), orgeldreijer (Tungelroy) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen orgelen: orgele (Tungelroy), spelen: speule (Tungelroy) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3