e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijn rijn: ri.n (Tungelroy) Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120] II-3
rijntakken rijntakken: (enk)  [rijn]tak (Tungelroy) De twee of vier uitstekende armen van de rijn die in de bovenste steen zijn ingewerkt. Zie ook afb. 80. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 15b; N D, 19; Vds 131; Jan 123; Coe 101; Grof 121; A 42A, 20] II-3
rijp vormen, rijpen rijmen: rieme (Tungelroy), riemen (Tungelroy), rouwvriezen: roew vreeze (Tungelroy) vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijp, rijmx ijzel: iezel (Tungelroy), rijm: riêm (Tungelroy), rīēm (Tungelroy), (riêmdje-geriêmdj). Vb. t heet geriêmdj (het heeft gerijpt).  riême (Tungelroy), rouwvorst: roevorst (Tungelroy), roewvorst (Tungelroy) rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijm, rijp, bevroren dauw of mist || rijp, rijm [DC 48 (1973)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijshout, bonenstaak bonenstaak: bōēnestéék (Tungelroy), rijs: riesder (Tungelroy), riezer (Tungelroy), riês (Tungelroy) Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)] || Hoe noemt u: de schuingeplaatste vrijstaande stokken of 2, 3 of 4 stokken die naar elkaar toe gebogen staan, waartegen rankbonen omhooggroeien (bonenstok, boonstaak) [N 71 (1975)] || rijshout I-7
rijskast rijskast: rīskast (Tungelroy, ... ) De kast - meestal een onderdeel van een (modernere) oven - waarin de narijs plaatsvindt. Vraag N29, 39a ("Waar vindt deze narijs plaats?") is door de verschillende antwoorden in verschillende lemmata gesplitst. Algemene benamingen als bakkerij (in L 270, 292, 372, 377, 383, Q 99*, 121e, 198b), een warme plaats (in L 318b, 414) een keuken (in Q 28), het bakhuis (in Q 3, 121c), bakker (L 250), onder een zak (Q 121), tussen deegkleedjes (Q 20) zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 39a; N 29, 37] || De kast waarin de bolrijs plaatsvindt. In vraag N 29, 35b werd gevraagd in het algemeen waar de bolrijs geschiedde. Het gevolg was een aantal opgaven dat een algemene plaatsaanduiding inhield. Zo gaf men voor de "plaats van de bolrijs" benamingen op als bakkerij (in K 314, L 270, Q 198b), bakhuis (in Q 3, 28, 121, en Q 191), verwarmd vertrek (in Q 30) of warme plaats bij de oven of het fornuis (in L 414, L 318b en L 321), tussen of op meelzakken (in L 331 en L 432) of op hortjes (in Q 112). Deze benamingen zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 35b; N 29, 35a; N 29, 105e] II-1
rijstebrij rijstepap: riesepap (Tungelroy), riestepap (Tungelroy), Syst. WBD  riestepap (Tungelroy) Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] || rijstepap III-2-3
rijstevlaai rijstevlaai: riesevlaaj (Tungelroy), riestevlaai (Tungelroy), Syst. WBD  riestevlaaj (Tungelroy) met gekookte rijst, boter en witte basterdsuiker || Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)] III-2-3
rijzen gaan: gǭn (Tungelroy), rijzen: rīzǝ (Tungelroy) [N 29, 25b; monogr.] II-1
rijzen, uit de aren vallen rijzen: rizǝ (Tungelroy), ruizelen: rȳzǝlǝ (Tungelroy) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4