e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schram krats: krats (Tungelroy), pok: WNT: pok (III).  poeëk (Tungelroy), schram: sjram (Tungelroy), sjraom (Tungelroy), sjroâm (Tungelroy) schram || Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)] III-1-2
schrammen krassen: krasse (Tungelroy, ... ), schrammen: sjramme (Tungelroy), zich sjroâme (Tungelroy) schrammen || Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)] III-1-2
schransen de beer rijden: de baer rieje (Tungelroy), keimesen: keimese (Tungelroy), kennesen: kennese (Tungelroy), kuiven: kuive (Tungelroy), vreten wie een heimaaier: vraete wie unnen heijmeijer (Tungelroy) eten als een polderjongen || met veel smaak of trek eten || met veel smaak of trek eten, bunkeren || schranzen, ook zich misdragen III-2-3
schrede pas: pas (Tungelroy), stap: stap (Tungelroy), trede: trééj (Tungelroy) Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)] III-1-2
schreeuwen kaken: kake (Tungelroy), kākǝ (Tungelroy), kwaken: kwake (Tungelroy), schreeuwen: šrīu̯wǝ (Tungelroy) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] I-12, III-3-1
schrijvertje broedmug: broeëdmögk (Tungelroy) schrijvertje op t water III-4-2
schrikachtig bang: baŋ (Tungelroy) Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k] I-9
schrikkeljaar schrikkeljaar: sjrikkeljaor (Tungelroy, ... ) 29 februari (in een schrikkeljaar). [N 88 (1982)] III-3-2
schrikken schrikken: sjrikke (Tungelroy), verschieten: versjete (Tungelroy, ... ), zich verschrikken: zich versjrikke (Tungelroy) door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || schrikken || schrikken (geen context) [DC 38 (1964)] III-1-4
schrobben de stoep schrobben: stoep sjrobbe (Tungelroy) schrobben [DC 15 (1947)] III-2-1