25121 |
donderwolk |
donderkoppen:
donderköp (L318b Tungelroy),
doonderköp (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
knopperd:
(knòpperte).
knòppert (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
onweer in de lucht:
der zitj oonwéér in de locht (L318b Tungelroy)
|
donderkop || donderwolk || witte stapelwolk || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
de donder (L318b Tungelroy),
donder (L318b Tungelroy),
doonder (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
(zo wordt het ook wel genoemd/geschreven).
doander (L318b Tungelroy)
|
donder [N 22 (1963)] || donder, onweer || onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
duisteren:
duustere (L318b Tungelroy),
grauw worden:
grauw wéére (L318b Tungelroy)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
donkel (L318b Tungelroy),
dōōnkel (L318b Tungelroy),
dónkel (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
(dônkeler-dônkelst). Vb. in dn dônkel zitte (in het donker zitten).
dônkel (L318b Tungelroy),
duister:
Vb. in dn duuster zitte (in het duister zitten).
duuster (L318b Tungelroy)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] || donker, duister || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
vale koe:
vāl [koe] (L318b Tungelroy)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
duuvelshoar (L318b Tungelroy),
duvelshoar (L318b Tungelroy),
duûvelshoâr (L318b Tungelroy)
|
dons v jonge vogels || het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doeëd (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood (bn.)
III-2-2
|
20325 |
dood (zn.) |
dood:
doet (L318b Tungelroy),
doeëd (L318b Tungelroy),
end:
indj (L318b Tungelroy)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || dood (zn.)
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
doedskist (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
doee_dskeøͅst (L318b Tungelroy),
doeëdskist (L318b Tungelroy),
doeëdskèst (L318b Tungelroy),
doëedskist (L318b Tungelroy),
lijkkist:
liekkist (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] || doodskist || Doodskist. || doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodshemd:
doeedshumme (L318b Tungelroy),
doeëdshumme (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
doodshemd (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
dōēdshumme (L318b Tungelroy),
doodsmantel:
doetsmantjel (L318b Tungelroy),
papieren kleed:
zijden of papieren kleed (L318b Tungelroy),
wit linnen:
soms met zwarte strik
wit linnen (L318b Tungelroy),
zijden kleed:
zijden of papieren kleed (L318b Tungelroy)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodshemd || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] || doodskleren; hadden ze een bijzondere naam? [VC 30 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|