23867 |
drager van het baldakijn |
hemeldrager:
hemeldrager (L318b Tungelroy)
|
Een drager van de troonhemel [himmelsdreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23864 |
drager van het kerkvaandel |
vaandrager:
vaandraeger (L318b Tungelroy)
|
De drager van het vaandel [vanedreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20663 |
dragon |
dragon:
WLD
dragon (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Dragon; een overblijvende plant met smalle gaafrandige bladeren en 3 mm grote bloemhoofdjes waarvan de jonge bladeren dienen als specerij in sla en bij het inmaken van augurken, zilveruitjes, etc. (drakewortel, kloppenkruid, stragoen). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
20500 |
drank |
drank:
drank (L318b Tungelroy),
drānk (L318b Tungelroy),
drânk (L318b Tungelroy),
drinkens:
drīnkes (L318b Tungelroy),
zuip:
zoēp (L318b Tungelroy)
|
drank || drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)] || te drinken, drank
III-2-3
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L318b Tungelroy)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
dreef (L318b Tungelroy)
|
een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
banderen:
béndere (L318b Tungelroy),
janken:
janke (L318b Tungelroy),
jengelen:
jengele (L318b Tungelroy),
zeuren:
zeure (L318b Tungelroy),
zumpen:
zeumpe (L318b Tungelroy)
|
drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)] || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19387 |
dressoir |
dressoir:
dressoir (L318b Tungelroy),
kastje:
kɛstjə (L318b Tungelroy)
|
Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)] || servieskast
III-2-1
|
32764 |
driehoekige eg |
driekante [eg]:
drikantǝ [eg] (L318b Tungelroy),
driekantige [eg]:
drikɛntjegǝ [eg] (L318b Tungelroy)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
24498 |
driekleurig viooltje |
viool:
viōēl (L318b Tungelroy),
viooltje:
viuulke (L318b Tungelroy),
-
viuulke (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Driekleurig viooltje (viola tricolor 5 tot 40 cm groot. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, gekarteld, de steunblaadjes zijn ingesneden; de bloemen hebben 4 omhoog gerichte, meestal blauwpaarse kroonbladeren en 1 naar onder gericht, meestal geelwit kr [N 92 (1982)] || driekleurig viooltje (Viola tricolor L.) [DC 60a (1985)] || viooltje
III-4-3
|