18112 |
eksteroog |
egerstenoog:
èègeste-aug (L318b Tungelroy),
egerstoog:
aegers(t)aug (L318b Tungelroy),
éégerstouge (L318b Tungelroy)
|
eksteroog || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25252 |
el, maat van 0,69 m |
el:
el (L318b Tungelroy),
él (L318b Tungelroy),
(èlke-èlle).
èl (L318b Tungelroy)
|
de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)] || el
III-4-4
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
ęlǝstik (L318b Tungelroy)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
24970 |
elders, ergens anders |
op andere plaatsen:
op anger plaatse (L318b Tungelroy)
|
elders, ergens anders
III-4-4
|
19685 |
elektriciteit |
elektrisch:
ət ēlɛktris (L318b Tungelroy)
|
elektriciteit
III-2-1
|
18829 |
ellende (lijden) |
elend:
eelendj (L318b Tungelroy),
ellende:
ellende (L318b Tungelroy),
malheur (fr.):
meleur (L318b Tungelroy),
miserie:
miserie (L318b Tungelroy),
ozel:
oôzel (L318b Tungelroy)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)] || moeilijkheden, ellende, leed || ongeluk, ellende
III-1-4
|
18830 |
ellendig |
armoedig:
ermeujig (L318b Tungelroy)
|
ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24504 |
els |
els:
èls (L318b Tungelroy),
ɛls (L318b Tungelroy),
zuil:
zȳl (L318b Tungelroy)
|
els || Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10, III-4-3
|
24419 |
emelt, larve van de langpootmug |
emelt:
emelt (L318b Tungelroy),
legt eitjes in de huid van koeien, daaruit komen de vette larven
eemelt (L318b Tungelroy),
WLD
emélte (L318b Tungelroy)
|
emelt, larve van de langpootmug, zeer schadelijk wormpje in graan- en grasland [N 26 (1964)] || langpootmuglarve
III-4-2
|
19686 |
emmer |
akertje:
iəkərkə (L318b Tungelroy),
emmer:
ømər (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
emmer || emmer van hout [DC 15 (1947)] || emmer van zink of email [DC 15 (1947)] || puts, aker, klein emmertje
III-2-1
|