21177 |
gracht |
graaf:
graaf (L318b Tungelroy),
gracht:
gracht (L318b Tungelroy)
|
een ringkanaal rondom bijv. een vesting; een kanaal met langs de oevers huizen (gracht, wijert, rui, wal) [N 90 (1982)] || gracht [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
20137 |
graf |
graf:
graaf (L318b Tungelroy)
|
Een graf [graf, graaf, jraaf?}. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23481 |
grafkruis |
kruis:
kruus (L318b Tungelroy)
|
Een houten of stenen kruis op een graf [grafkruus, graaf-/jraafkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23483 |
grafzerk |
grafsteen:
graafstein (L318b Tungelroy)
|
Een grafsteen, grafzerk, grafmonument [graf-/graafsteen,-stieën,-sjtein, jraafsjtee, jraafdenkmaal?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21460 |
grap |
frats:
frats (L318b Tungelroy),
grap:
grap (L318b Tungelroy),
kalverstreek:
kaover streek (L318b Tungelroy),
kolder:
kōlder (L318b Tungelroy),
streek:
streek (L318b Tungelroy)
|
iets mals, iets zots, wat een persoon doet of zegt [grap, scherts, kortswijl, ui, kleutje, truut, spel, krak, zwans] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19331 |
grapjas |
grapjas:
grapjas (L318b Tungelroy),
koeze (?), een -:
kōēze (L318b Tungelroy),
schone, een -:
ne sjōēne (L318b Tungelroy)
|
grapjas || iemand die altijd grapjes maakt [schacht, grapjas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19208 |
grappig |
plezierig:
plezerig (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
vol grappen, vermakelijk, gezegd van een persoon [plezierig, plezant, grappig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
grā.s (L318b Tungelroy)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
32850 |
gras of grasland om af te grazen |
weigras:
węi̯[gras] (L318b Tungelroy)
|
Gras bestemd om afgegraasd te worden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89b; monogr.]
I-3
|
32851 |
gras of grasland om te hooien |
hooigras:
hø̜.i̯[gras] (L318b Tungelroy),
hūǝi̯[gras] (L318b Tungelroy)
|
Gras bestemd voor de hooibouw. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89a; N 14, 88a add.; monogr.]
I-3
|