25143 |
hagelbui |
hagelbijs:
hagelbies (L318b Tungelroy)
|
hagelbui [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
25144 |
hagelen |
hagel krijgen:
kriege hagel (L318b Tungelroy),
hagelen:
(haageldje-gehaageldj).
haagele (L318b Tungelroy)
|
hagelen [DC 53A (1978)]
III-4-4
|
23495 |
hagelkruis |
hagelkruis:
hagelkruus (L318b Tungelroy)
|
Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagel:
haagel (L318b Tungelroy),
hagelsteen:
haagelstein (L318b Tungelroy),
hagelstein (L318b Tungelroy)
|
hagelkorrel, hagelsteen || hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
hak (L318b Tungelroy),
krebber:
krɛbǝr (L318b Tungelroy),
landhak:
lantjhak (L318b Tungelroy)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
de hak (L318b Tungelroy),
hak (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
pollevie:
pleviej (L318b Tungelroy)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
vars:
vē̜s (L318b Tungelroy)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
25455 |
hakbak |
vloot:
vlūt (L318b Tungelroy)
|
De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114]
II-1
|
19827 |
hakbord |
vlootje:
vlyətjə (L318b Tungelroy)
|
houten bak om deeg in te kneden; ook platte ladevormige bak met open voorkant, waarin hoofdkaas werd gekapt, de zgn. kipkap
III-2-1
|
18791 |
haken |
haken:
haoke (L318b Tungelroy),
hoake (L318b Tungelroy),
kam:
kam (L318b Tungelroy)
|
De haakjes of pinnetjes van de kam van de vleugel. Om de klossen gelijk vol te draaien moest men het garen steeds versteken op de haakjes of tandjes. [N 34, B15; N 34, B14] || Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)]
II-7, III-1-3
|