e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen kap: kap (Tungelroy, ... ) hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdluis luis: loês (Tungelroy), lōēs (Tungelroy, ... ), luus (Tungelroy), WLD  lōēs (Tungelroy), luus (Tungelroy), melie: meestal op ruinbonen, oostindische kers e.d.  meeliej (Tungelroy), mensenluis: WLD  minselōēs (Tungelroy) hoofdluis [N 26 (1964)] || luis || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] || luis, zwarte III-4-2
hoofdpijn koppijn: koppien (Tungelroy) hoofdpijn [DC 27 (1955)] III-1-2
hoofdplaat schuurplaat: šōrplāt (Tungelroy) De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen. I-1
hoofdstel halchter: hɛlǝxtǝr (Tungelroy), hoofdsel: hø̜tsǝl (Tungelroy) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoofdtooi van communiemeisjes voiletje (<fr.): vuulke (Tungelroy) Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdwortel pielwortel: WLD  pièlwortel (Tungelroy) De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)] III-4-3
hoogdag hoge dag: hoegedaag (Tungelroy), hoogtijd: hoegtiej (Tungelroy) Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)] III-3-3
hoogliggende akker hoge grond: hugǝ gronjtj (Tungelroy) De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4] I-8
hoogmis hoogmis: hoeemes (Tungelroy), hoeemus (Tungelroy) De hoogmis [hoeëmès, hoegmès, hómmes?]. [N 96B (1989)] III-3-3