24376 |
huisjesslak |
karakol:
WLD in Z.Limburg)
(kerkolle) (L318b Tungelroy),
slak:
slek (L318b Tungelroy),
WLD
slek (L318b Tungelroy),
slakkenhuis:
WLD
slekkehoes (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
huismus:
(hoes)mös (L318b Tungelroy),
hoesmös (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
mus:
mös (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || mus
III-4-1
|
19724 |
huisraad, inboedel |
huisraad:
hū.srōͅt (L318b Tungelroy),
meubelen:
møかələ (L318b Tungelroy)
|
huisraad, meubilair
III-2-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vleeg (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
vlieg || vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
19427 |
huisvuil |
afval:
aafval (L318b Tungelroy),
rommel:
rommel (L318b Tungelroy),
rotzooi:
rotzooi (L318b Tungelroy),
vuiligheid:
voeligheid (L318b Tungelroy),
vuilnis:
voelnis (L318b Tungelroy)
|
Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33609 |
huisweide |
bleek:
om de was te bleken
bleik (L318b Tungelroy),
dries:
drēs (L318b Tungelroy),
groes:
groos (L318b Tungelroy),
grōs (L318b Tungelroy)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
I-7
|
23732 |
huiszegen |
huiszengel:
hoezengel (L318b Tungelroy)
|
De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24173 |
huiszwaluw |
nachtzwalf:
nachtzwelf (L318b Tungelroy),
zwalf:
zwelf (L318b Tungelroy),
zwèlf (L318b Tungelroy)
|
huiszwaluw [DC 18 (1950)] || huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17997 |
huiveren |
grillen:
groele (L318b Tungelroy),
rijderen:
riejere (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
schuddelen:
Opzettelijk huiveren, rillen van afschuw, schudden.
sjöddele (L318b Tungelroy),
schuiveren:
sjoêvere (L318b Tungelroy),
zich schudden:
zich sjöde (L318b Tungelroy)
|
huiveren || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
schuiverachtig:
sjoêverechtig (L318b Tungelroy),
schuiverig:
sjuuverig (L318b Tungelroy)
|
huiverig || huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|