e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huisjesslak karakol: WLD in Z.Limburg)  (kerkolle) (Tungelroy), slak: slek (Tungelroy), WLD  slek (Tungelroy), slakkenhuis: WLD  slekkehoes (Tungelroy) Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] III-4-2
huismus, mus huismus: (hoes)mös (Tungelroy), hoesmös (Tungelroy, ... ), mus: mös (Tungelroy, ... ) Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || mus III-4-1
huisraad, inboedel huisraad: hū.srōͅt (Tungelroy), meubelen: mø&#x0304bələ (Tungelroy) huisraad, meubilair III-2-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vleeg (Tungelroy, ... ) vlieg || vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)] III-4-2
huisvuil afval: aafval (Tungelroy), rommel: rommel (Tungelroy), rotzooi: rotzooi (Tungelroy), vuiligheid: voeligheid (Tungelroy), vuilnis: voelnis (Tungelroy) Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)] III-2-1
huisweide bleek: om de was te bleken  bleik (Tungelroy), dries: drēs (Tungelroy), groes: groos (Tungelroy), grōs (Tungelroy) Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)] I-7
huiszegen huiszengel: hoezengel (Tungelroy) De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)] III-3-3
huiszwaluw nachtzwalf: nachtzwelf (Tungelroy), zwalf: zwelf (Tungelroy), zwèlf (Tungelroy) huiszwaluw [DC 18 (1950)] || huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1
huiveren grillen: groele (Tungelroy), rijderen: riejere (Tungelroy, ... ), schuddelen: Opzettelijk huiveren, rillen van afschuw, schudden.  sjöddele (Tungelroy), schuiveren: sjoêvere (Tungelroy), zich schudden: zich sjöde (Tungelroy) huiveren || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig schuiverachtig: sjoêverechtig (Tungelroy), schuiverig: sjuuverig (Tungelroy) huiverig || huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2