e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koekenpan herstenpan: hestepan (Tungelroy), koekenpan: kokepan (Tungelroy), kōkəpan (Tungelroy), pan: pan (Tungelroy, ... ), pannetje: pɛnkə (Tungelroy) koekepan || Platte pan met een steel voor het bakken van pannekoeken, eieren, etc. (koekepan, pan) [N 79 (1979)] || pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
koekje knapkoek: knapkook (Tungelroy, ... ), Syst. WBD Ruitvormig; "wybertje  knapkook (Tungelroy), koekje: keukskes (Tungelroy), mop: mop (Tungelroy) knapkoek, boterkoek (soms met een weinig ammonia in het beslag bereid), ter gelegenheid van de kermis gebakken || koekjes (alg) || mop, het eenvoudige, harde, ronde koekje dat algemeen werd gebakken || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] III-2-3
koekoek koekoek: koekoek (Tungelroy, ... ) koekoek || koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)] III-4-1
koekoeksbloem koebloem: -  koebloom (Tungelroy), koekoeksbloem: koekoeksbloom (Tungelroy), -  koekoeksbloom (Tungelroy) echte koekoeksbloem [DC 17 (1949)], [DC 60a (1985)] || Koekoeksbloem (lychnis flos cuculi 30 tot 80 cm hoog. De stengels zijn ruw behaard; de bladeren zijn smal lancetvormig en tevens ruw behaard; de bloemen groeien in losse schermen, de kroonbladeren zijn in 4 smalle slippen verdeeld en licht- tot donkerro [N 92 (1982)] III-4-3
koele wind koel windje: ei keul windje (Tungelroy) koele wind [koeltje] [N 81 (1980)] III-4-4
koelkuip koelder: kø̄ldǝr (Tungelroy) De kuip waarin de warme stroop afgekoeld wordt. In Q 249 had men een speciale, koperen koelbak, terwijl de respondent uit L 387 daarvoor een wasketel gebruikte. Volgens de invuller uit L 295 deed men vroeger de stroop meteen in de potten en ging men pas later gebruik maken van een koelbak. [N 57, 32a] II-2
koestal koestal: ku[stal] (Tungelroy), kuu̯[stal] (Tungelroy), %%bij de volgende twee opgaven staat het eerste lid in de meervoudsvorm%%  kø̜i̯[stal] (Tungelroy) De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6
koets (alg.) koets: koets (Tungelroy) een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] III-3-1
koets: sjees sjees (<fr.): Van Dale: sjees (&lt;Fr.), 1. licht, hoog tweewielig rijtuig, met kap.  sjees (Tungelroy) een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] III-3-1
koewachter, veeknecht koeherd: kuu̯ērt (Tungelroy), koejong: kujǫŋ (Tungelroy), stalknecht: stal[knecht] (Tungelroy) De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.] I-6