24543 |
melde |
rub:
rûb (L318b Tungelroy),
-
rûb (L318b Tungelroy),
schietsmelde:
sjeetsmeelieje (L318b Tungelroy),
-
sjeetsmeelieje (L318b Tungelroy)
|
melde
III-4-3
|
22800 |
melden (kaartterm) |
melden:
NB ich hèb mêl, ich mêl!: Ik roem.
melle (L318b Tungelroy),
roemen:
roeme (L318b Tungelroy),
roepen:
roope (L318b Tungelroy)
|
Roemen bij kaartspel (melden dat je gelijke kaarten, of kaarten in volgorde hebt). || Roepen, melden bij kaarten.
III-3-2
|
24872 |
melganzenvoet |
ganzenpoot:
-
goaze poeet (L318b Tungelroy)
|
melganzevoet [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
33294 |
melganzevoet |
ganzepoot:
gǭzǝpuǝt (L318b Tungelroy),
rib:
røp (L318b Tungelroy),
schietsmelie:
šētsmēlii̯ǝ (L318b Tungelroy)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
20970 |
melig |
meelachtig:
WLD
mailechtig (L318b Tungelroy),
melig:
méélig (L318b Tungelroy),
WLD
mailig (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u: vruchten die door laag liggen te rijp en daardoor droog en korrelig zijn geworden (melig) [N 72 (1975)] || Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
34237 |
melk |
melk:
mɛlk (L318b Tungelroy)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
mɛlkǭrǝ (L318b Tungelroy)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
ontromer:
ontrø̜i̯mǝr (L318b Tungelroy),
ontrǫu̯mǝr (L318b Tungelroy)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
24808 |
melkdistel |
distel:
-
distel (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy),
hazekool:
hazekōēl (L318b Tungelroy),
hazenkool:
hazekoel (L318b Tungelroy),
tuindistel:
-
toeëndistel (L318b Tungelroy),
tuitdistel:
-
toeëtdistel (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
[DC 60A (1985)]gewone melkdistel (Cirsium arvense L.) [DC 60a (1985)] || Melkdistel (sochus oleraceus 20 tot 100 cm groot. De bladeren zijn meestal ingesneden en de stengel omvattend, zacht stekelig getand, dofgroen van kleur. De bloemhoofdjes zijn klein, de bloemen zijn lichtgeel. Bloeitijd van juni tot oktober (zijdistel, [N 92 (1982)] || Melkdistel (Sochus oleraceus) [N 92 (1982)]
I-7, III-4-3
|
33778 |
melkgebit |
melktanden:
męlǝktɛnj (L318b Tungelroy)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|