30213 |
nok |
vorst:
vǫrst (L318b Tungelroy)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
kermisbed:
kermisbéd (L318b Tungelroy),
paljas:
pĕĕljas (L318b Tungelroy)
|
Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24007 |
nooddoop |
nooddoop:
noeddoup (L318b Tungelroy),
noedduip (L318b Tungelroy)
|
Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30131 |
noors verband, kettingverband |
kettingverband:
kęteŋvǝrbantj (L318b Tungelroy)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren, maar dat ook bruikbaar is bij steensmuren. Zie ook afb. 36. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek; tweede laag: drieklezoor, strek, kop, strek, strek; derde laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 15/16). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24f; monogr.; N 31, 24e]
II-9
|
20809 |
noot |
noot:
noot (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
noot [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
20810 |
nootmuskaat |
notemuskaat:
nootebesjoat (L318b Tungelroy),
nootemesjoat (L318b Tungelroy)
|
nootmuskaat
III-2-3
|
21348 |
nors |
zuur:
zoor (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21651 |
notariskosten |
schrijfgeld:
sjrief geldj (L318b Tungelroy),
sjriefgeldj (L318b Tungelroy)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
slaan:
WLD
slo͂a͂n (L318b Tungelroy)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33559 |
notenboom |
notenboom:
nootebaum (L318b Tungelroy),
-
nooteboom (L318b Tungelroy)
|
notenboom || okkernoot [DC 17 (1949)]
I-7
|