23041 |
besteken add. |
dompen:
NB dômp: stomp; op zn verjaardag krijgt een man evenveel (vriendschappelijke) stompen op zn rug als hij jaren telt.
dômpe (L318b Tungelroy)
|
Stompen.
III-3-2
|
23507 |
bestelde mis |
bestelde dienst:
besteldje deenst (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
bestelde mis:
besteldje mes (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Een bestelde H. Mis. [N 96B (1989)] || Een mis die gelezen wordt op verzoek van de gelovigen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21861 |
bestellen |
bestellen:
bestélle (L318b Tungelroy)
|
opdracht geven om waren af te leveren of te bewaren [bestellen, commanderen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18922 |
bestemmen |
bestemmen:
bestumme (L318b Tungelroy)
|
iets of iemand aanwijzen voor een bepaald doel [betijen, bestemmen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25105 |
bestendig weer |
het weer staat vast:
’t wéér steit vast (L318b Tungelroy),
vast (weer):
vast (L318b Tungelroy),
vast wéér (L318b Tungelroy),
vaste lucht:
vaste locht (L318b Tungelroy)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)] || lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
beer:
beer (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy),
beere (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
WLD
beer (L318b Tungelroy)
|
bes || Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: een bes in het algemeen (uitspraak!) (bes, bees, bezie, bezing, bissem) [N 72 (1975)]
I-7
|
21471 |
betalen |
afschieten:
aafsjeete (L318b Tungelroy)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18845 |
beteuterd |
beteuterd:
beteutertj (L318b Tungelroy),
der vanaf:
der van aaf zeen (L318b Tungelroy),
onnozel:
unnuuzel (L318b Tungelroy),
sip:
sup (L318b Tungelroy)
|
op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27448 |
beton |
beton:
bǝton (L318b Tungelroy),
bǝtǫn (L318b Tungelroy)
|
Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.]
II-9
|
30046 |
beton storten |
storten:
stǫrtǝ (L318b Tungelroy)
|
De aangemaakte vloeibare beton in de bekisting gieten. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(beton)' het lemma 'Beton'. [N 30, 51c]
II-9
|