e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
proosten klinken: klinke (Tungelroy), proosten: prooste (Tungelroy) proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)] III-2-3
prop prop: prop (Tungelroy, ... ) een bal van samendrukbaar materiaal, bijv. papier [dompel, bol, prop] [N 91 (1982)] III-3-1
proppenschieter knaptoet: knaptōēt (Tungelroy, ... ), Ook oud wijf.  knaptoêt (Tungelroy) Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)] || Proppenschieter, gemaakt van holle vliertak. III-3-2
pruik pruik: pruuk (Tungelroy, ... ) kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)] III-1-3
pruim bakpruim: bakproêm (Tungelroy, ... ), kierk: klein en wit  kirrek (Tungelroy), kleine witte pruim  kirrek (Tungelroy), pruim: proêm (Tungelroy, ... ), reine claude (fr.): ringelot (Tungelroy, ... ) kwets || pruim || pruim, soort || pruim, soort: reine claude I-7
pruimen pruimen: proeme (Tungelroy, ... ) pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] III-2-3
pruimenvlaai pruimenvlaai: prôemevlaaj (Tungelroy) pruimenvlaai III-2-3
prutsen frottelen: frottele (Tungelroy), frunniken: frunnike (Tungelroy), hannesen: hannese (Tungelroy), hannise (Tungelroy), klootzakken: klōētzakke (Tungelroy), kloten: kloeëte (Tungelroy), klōēte (Tungelroy), knoeien: knōēje (Tungelroy), pongelen: pongele (Tungelroy), prutsen: prutse (Tungelroy, ... ), verknoeien: verknoeje (Tungelroy) iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || nutteloze arbeid verrichten [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || prutsen || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)] III-1-4
prutser hampelmann (du.): hampeleman (Tungelroy), kluppel: klöppel (Tungelroy), lomperik: loomperik (Tungelroy) iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] III-1-4
prutswerk gepruts: gepruts (Tungelroy), kloterij: klōēteriej (Tungelroy), klungelwerk: klungelwerk (Tungelroy), knoeiwerk: knoejwerk (Tungelroy), prutswerk: prutswerk (Tungelroy), prutswerk doon (Tungelroy) slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)] III-1-4