26478 |
rijn |
rijn:
ri.n (L318b Tungelroy)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|
26479 |
rijntakken |
rijntakken:
(enk)
[rijn]tak (L318b Tungelroy)
|
De twee of vier uitstekende armen van de rijn die in de bovenste steen zijn ingewerkt. Zie ook afb. 80. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 15b; N D, 19; Vds 131; Jan 123; Coe 101; Grof 121; A 42A, 20]
II-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rijmen:
rieme (L318b Tungelroy),
riemen (L318b Tungelroy),
rouwvriezen:
roew vreeze (L318b Tungelroy)
|
vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
iezel (L318b Tungelroy),
rijm:
riêm (L318b Tungelroy),
rīēm (L318b Tungelroy),
(riêmdje-geriêmdj). Vb. t heet geriêmdj (het heeft gerijpt).
riême (L318b Tungelroy),
rouwvorst:
roevorst (L318b Tungelroy),
roewvorst (L318b Tungelroy)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijm, rijp, bevroren dauw of mist || rijp, rijm [DC 48 (1973)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
bonenstaak:
bōēnestéék (L318b Tungelroy),
rijs:
riesder (L318b Tungelroy),
riezer (L318b Tungelroy),
riês (L318b Tungelroy)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)] || Hoe noemt u: de schuingeplaatste vrijstaande stokken of 2, 3 of 4 stokken die naar elkaar toe gebogen staan, waartegen rankbonen omhooggroeien (bonenstok, boonstaak) [N 71 (1975)] || rijshout
I-7
|
25584 |
rijskast |
rijskast:
rīskast (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
De kast - meestal een onderdeel van een (modernere) oven - waarin de narijs plaatsvindt. Vraag N29, 39a ("Waar vindt deze narijs plaats?") is door de verschillende antwoorden in verschillende lemmata gesplitst. Algemene benamingen als bakkerij (in L 270, 292, 372, 377, 383, Q 99*, 121e, 198b), een warme plaats (in L 318b, 414) een keuken (in Q 28), het bakhuis (in Q 3, 121c), bakker (L 250), onder een zak (Q 121), tussen deegkleedjes (Q 20) zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 39a; N 29, 37] || De kast waarin de bolrijs plaatsvindt. In vraag N 29, 35b werd gevraagd in het algemeen waar de bolrijs geschiedde. Het gevolg was een aantal opgaven dat een algemene plaatsaanduiding inhield. Zo gaf men voor de "plaats van de bolrijs" benamingen op als bakkerij (in K 314, L 270, Q 198b), bakhuis (in Q 3, 28, 121, en Q 191), verwarmd vertrek (in Q 30) of warme plaats bij de oven of het fornuis (in L 414, L 318b en L 321), tussen of op meelzakken (in L 331 en L 432) of op hortjes (in Q 112). Deze benamingen zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 35b; N 29, 35a; N 29, 105e]
II-1
|
20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
riesepap (L318b Tungelroy),
riestepap (L318b Tungelroy),
Syst. WBD
riestepap (L318b Tungelroy)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] || rijstepap
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
riesevlaaj (L318b Tungelroy),
riestevlaai (L318b Tungelroy),
Syst. WBD
riestevlaaj (L318b Tungelroy)
|
met gekookte rijst, boter en witte basterdsuiker || Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21032 |
rijzen |
gaan:
gǭn (L318b Tungelroy),
rijzen:
rīzǝ (L318b Tungelroy)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
rizǝ (L318b Tungelroy),
ruizelen:
rȳzǝlǝ (L318b Tungelroy)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|