18133 |
schram |
krats:
krats (L318b Tungelroy),
pok:
WNT: pok (III).
poeëk (L318b Tungelroy),
schram:
sjram (L318b Tungelroy),
sjraom (L318b Tungelroy),
sjroâm (L318b Tungelroy)
|
schram || Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
krassen:
krasse (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
schrammen:
sjramme (L318b Tungelroy),
zich sjroâme (L318b Tungelroy)
|
schrammen || Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20789 |
schransen |
de beer rijden:
de baer rieje (L318b Tungelroy),
keimesen:
keimese (L318b Tungelroy),
kennesen:
kennese (L318b Tungelroy),
kuiven:
kuive (L318b Tungelroy),
vreten wie een heimaaier:
vraete wie unnen heijmeijer (L318b Tungelroy)
|
eten als een polderjongen || met veel smaak of trek eten || met veel smaak of trek eten, bunkeren || schranzen, ook zich misdragen
III-2-3
|
17947 |
schrede |
pas:
pas (L318b Tungelroy),
stap:
stap (L318b Tungelroy),
trede:
trééj (L318b Tungelroy)
|
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
kaken:
kake (L318b Tungelroy),
kākǝ (L318b Tungelroy),
kwaken:
kwake (L318b Tungelroy),
schreeuwen:
šrīu̯wǝ (L318b Tungelroy)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
I-12, III-3-1
|
24373 |
schrijvertje |
broedmug:
broeëdmögk (L318b Tungelroy)
|
schrijvertje op t water
III-4-2
|
33816 |
schrikachtig |
bang:
baŋ (L318b Tungelroy)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
sjrikkeljaor (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
29 februari (in een schrikkeljaar). [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrikke (L318b Tungelroy),
verschieten:
versjete (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
zich verschrikken:
zich versjrikke (L318b Tungelroy)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || schrikken || schrikken (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
de stoep schrobben:
stoep sjrobbe (L318b Tungelroy)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|