24378 |
slang |
slang:
slang (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
WLD
slang (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] || slang
III-4-2
|
20761 |
slangetje |
s:
Syst. WBD
esse (L318b Tungelroy)
|
Slag- of s-vormige gebakjes (slengskes, esse?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24749 |
slangewortel |
aronskelk:
aronskelk (L318b Tungelroy)
|
Slangewortel (calla palustris een 15 tot 30 cm hoge plant. De bladeren zijn hartvormig; de bloemen groeien in een kolf, de plant is tweeslachtig, omgeven door een schutblad; de rode bessen van de plant zijn giftig. Bloeitijd in mei en juni (kalle, arons [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17553 |
slank |
slank:
slank (L318b Tungelroy),
smal:
smaal (L318b Tungelroy),
teer:
(t?r kindj, vruuwke, enz.).
tīēr (L318b Tungelroy)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)] || zwak, tenger iemand [N 37 (1971)]
III-1-1
|
17835 |
slaperig |
doezelig:
doezelig (L318b Tungelroy),
dutselig:
dotzelig (L318b Tungelroy),
slaperig:
slaoperig (L318b Tungelroy)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20647 |
slappe koffie |
merenzeik:
maerezeik (L318b Tungelroy),
Syst. WBD
méérezeik (L318b Tungelroy),
schotelwater:
sjootelwaater (L318b Tungelroy),
sjotelwater (L318b Tungelroy),
slappe tinus:
Syst. WBD
slappe tinus (L318b Tungelroy)
|
lett. afwaswater, slappe koffie (grondwater) || Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)] || vnl. slappe thee, ook slappe koffie, schraal bier
III-2-3
|
18411 |
slappe vilten hoed |
deukhoed:
deukhood (L318b Tungelroy),
gleufhoed:
gleufhood (L318b Tungelroy),
slappe hoed:
slappen hood (L318b Tungelroy)
|
hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32573 |
slecht bemesten |
op kree boeren:
ǫp kręi̯ bōrǝ (L318b Tungelroy)
|
Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.]
I-1
|
25216 |
slecht dragend ijs |
dun ijs:
dun ies (L318b Tungelroy)
|
slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17542 |
slecht groeien |
slecht wassen:
wasse (L318b Tungelroy)
|
Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|