21537 |
vijf centiem |
knab:
(2 1/2 cent = z؉s).
knap (L318b Tungelroy),
knabje:
knepke (L318b Tungelroy)
|
een muntstuk van vijf centimes (in België) [solleke, knepke, halve sol] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21542 |
vijf frank |
vijf frank:
vief frang (L318b Tungelroy),
Note: invuller schrijft hierbij als antwoord "gewoon"; wordt er dan dit bedoelt?!
5 frang (L318b Tungelroy),
vijf-frankstuk:
vief frang stök (L318b Tungelroy)
|
5 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] || 5 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21610 |
vijf-guldenstuk |
gouden vijfje:
gouwe viefke (L318b Tungelroy)
|
vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
kwartje (L318b Tungelroy)
|
een muntstuk van 25 centimes (in België) [kwartje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21621 |
vijftig frank |
vijftig frank:
Note: invuller schrijft hierbij als antwoord "gewoon"; wordt er dan dit bedoelt?!
50 frang (L318b Tungelroy)
|
50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24759 |
vijfvingerkruid |
vijfvingerkruid:
viefvingerkroed (L318b Tungelroy),
-
vief vingerkroed (L318b Tungelroy)
|
vijfvingerkruid [DC 60a (1985)] || Vijfvingerkruid (potentilla reptans 30 tot 60 cm groot. De stengels zijn lang kruipend en onvertakt, meestal wortelend; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig en lang gesteeld. De blaadjes zijn eivormig, gekarteld-gezaagd en aan de onderkant meestal zacht beh [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20894 |
vijg |
vijg:
WLD
viēg (L318b Tungelroy)
|
De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
25354 |
vijl |
vijl:
vil (L318b Tungelroy)
|
De vijl waarmee men de onderrand van de krabber scherp maakt. [N 28, 123]
II-1
|
31371 |
vijlen |
vijlen:
vīlǝ (L318b Tungelroy)
|
Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
kuil:
koēl (L318b Tungelroy),
vijver:
viever (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
wijer:
wiejer (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|