18963 |
voor de gek houden |
foppen:
foppe (L318b Tungelroy),
kloten:
kloeëte (L318b Tungelroy),
klōēte (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
kullen:
kölle (L318b Tungelroy),
lompen:
cf. VD = foppen
loômpe (L318b Tungelroy),
verneuken:
vernöke (L318b Tungelroy),
vernöäke (L318b Tungelroy)
|
foppen, voor de gek houden || foppen,voor de gek houden || op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23724 |
voorbidden |
voorbeden:
veurbaeje (L318b Tungelroy)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24025 |
voorbruidje |
leidster:
leidster (L318b Tungelroy)
|
Het bruidje dat de stoet van eerste-communicantjes opent, d.w.z. vooropgaat [veuringel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
doorsteek:
doorsteek (L318b Tungelroy),
doorvaart:
doorvaart (L318b Tungelroy),
oversteek:
euversteek (L318b Tungelroy)
|
de plaats waar een weg door een beek of een riviertje gaat, de plaats waar die beek doorwaadbaar is (voorde, voord) [N 90 (1982)] || doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
veurgeborchte (L318b Tungelroy)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30092 |
voorgevel |
buitenmuur:
būtǝ[muur] (L318b Tungelroy),
gevel:
gēvǝl (L318b Tungelroy)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
29951 |
voorhamer |
smeedhamer:
smējhāmǝr (L318b Tungelroy),
voorhamer:
vø̄rhāmǝr (L318b Tungelroy),
vø̜rhāmǝr (L318b Tungelroy)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] || Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11, II-9
|
17747 |
voorhoofd |
voorhoofd:
veurhuid (L318b Tungelroy),
veurhuit (L318b Tungelroy)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] || voorhoofd
III-1-1
|
34101 |
voorklauw |
voorklauw:
vø̄rklau̯w (L318b Tungelroy),
voorpoot:
vø̄rpūt (L318b Tungelroy),
voorschoen:
vø̄ršōn (L318b Tungelroy)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
18889 |
voornemen |
plan:
plan (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
voornemen:
veurneme (L318b Tungelroy)
|
wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|