18785 |
borduren |
borduren:
bordeure (L318b Tungelroy),
bordure (L318b Tungelroy)
|
Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
21879 |
borgen |
borgen:
börge (L318b Tungelroy)
|
uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
borrel:
borrel (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
drupje:
dröpke (L318b Tungelroy),
glaasje:
glaeske (L318b Tungelroy)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
borrelen:
borrele (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19563 |
borrelglaasje |
borrelglaasje:
borrelglaeske (L318b Tungelroy),
borrelglééske (L318b Tungelroy),
drupje:
drøͅpkə (L318b Tungelroy),
drupjesglaasje:
drøͅpkəs˃glēͅskə (L318b Tungelroy)
|
borrelglaasje || jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] || klein borrelglaasje
III-2-1
|
26141 |
borst |
borst:
bǫrst (L318b Tungelroy)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
19497 |
borstel |
borstel:
borstel (L318b Tungelroy),
kwispel:
kwispel (L318b Tungelroy)
|
borstel [DC 15 (1947)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
17578 |
borstelig haar |
stekelhaar:
steekel-haor (L318b Tungelroy),
varkenshaar:
verkeshaor (L318b Tungelroy)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
30171 |
borstelwerk |
borstelwerk:
bø̜rstǝlwęrǝk (L318b Tungelroy),
rauwvol:
ruwvǫl (L318b Tungelroy)
|
Wijze van voegen waarbij het oppervlak van de voeg een ruwe structuur vertoont. De voeg wordt daartoe eerst met mortel meer dan volgezet, vervolgens met de zijkant van de voegspijker gelijk met de voorkant van de steen afgestreken en tot slot met een borstel afgeborsteld. Voegen die op deze wijze waren gemaakt werden in Q 83 'Hollandse voegen' genoemd. Ze waren volgens de zegsman slecht van kwaliteit. [N 32, 34c; monogr.]
II-9
|
17631 |
borsten |
memmen:
mèm (L318b Tungelroy),
tieten:
tiete (L318b Tungelroy)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)]
III-1-1
|