18549 |
broekzak opzij |
boksentas:
boksetes (L318b Tungelroy),
bòksetes (L318b Tungelroy),
bóksetés (L318b Tungelroy)
|
broekzak || broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
broer [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
33900 |
brokkelhoef |
slechte voeten:
slęxtǝ vø̄t (L318b Tungelroy)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
24307 |
brommen, zoemen van een insect |
hompen:
hoômpe (L318b Tungelroy)
|
zoemen, brommen v insecten
III-4-2
|
22586 |
bromtol |
bromtol:
brōmtol (L318b Tungelroy),
{z. toel.}:
Hier niet bekend.
/ (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. I. als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [DC 24 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
bron:
bron (L318b Tungelroy),
wel:
wel (L318b Tungelroy)
|
bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brø̄stex (L318b Tungelroy),
brø̜stex (L318b Tungelroy)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
rijden:
rii̯ǝ (L318b Tungelroy)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
20769 |
brood |
brood:
broed (L318b Tungelroy),
broöed (L318b Tungelroy)
|
brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)]
III-2-3
|
25593 |
brood netten |
nat maken:
nāt mākǝ (L318b Tungelroy)
|
Het bevochtigen van de bovenzijde van deegbrood. De bedoeling van deze bewerking is om bij het bakken een mooie bruine korst te krijgen. [N 29, 40a; N 29, 30b; N 29, 39b; N 29, 40d; monogr.]
II-1
|