20506 |
proosten |
aanstoten:
àsjtōēətə (Q112b Ubachsberg)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22310 |
proppenschieter |
knapbus:
knabbus (Q112b Ubachsberg),
kraaktoet:
kraaktut (Q112b Ubachsberg)
|
Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
schap:
šāp (Q112b Ubachsberg)
|
voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18403 |
pruik |
pruik:
prūūk (Q112b Ubachsberg)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20568 |
pruimen |
kauwen:
kūūjə (Q112b Ubachsberg)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20578 |
pruttelen |
snorkelen:
sjnórkələ (Q112b Ubachsberg)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20651 |
pudding |
podding:
boeding (Q112b Ubachsberg),
pudding:
pudding (Q112b Ubachsberg)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18110 |
puistjes |
brobbels:
broebele (Q112b Ubachsberg)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (Q112b Ubachsberg),
vreemd:
vreim (Q112b Ubachsberg)
|
raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
bazelen:
bazelə (Q112b Ubachsberg)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|