23534 |
zondagmissaal |
kerkboek:
kirkbook (Q112b Ubachsberg),
misboek:
mèsbook (Q112b Ubachsberg)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18670 |
zondagse kleren |
goede kleren:
goei kleier (Q112b Ubachsberg)
|
De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
33884 |
zondagsziekte |
maandag(s)krankte:
mǭndexkręŋtǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.]
I-9
|
30978 |
zool |
zool:
zǭl (Q112b Ubachsberg)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33]
I-9
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (Q112b Ubachsberg),
zoon:
zoeën (Q112b Ubachsberg)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zout (Q112b Ubachsberg)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
diep ademhalen:
deep ôômhole (Q112b Ubachsberg)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuiken:
zōēke (Q112b Ubachsberg)
|
zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20518 |
zure haring |
zure haring:
zōērə hiering (Q112b Ubachsberg)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuurbranden, het -:
t zōērbrenne (Q112b Ubachsberg),
t zōērbrenne hubbe (Q112b Ubachsberg)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|