17581 |
haarwrong |
kuif:
der koef (Q112b Ubachsberg)
|
haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20782 |
haas |
haas:
haas (Q112b Ubachsberg)
|
haas [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
24319 |
hagedis |
hagedis:
hagedis (Q112b Ubachsberg)
|
hagedis [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
18791 |
haken |
haken:
haken (Q112b Ubachsberg)
|
Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halve broer:
bij au hoort men op het eind geen w
hauve broor (Q112b Ubachsberg)
|
half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
haufzuster (Q112b Ubachsberg)
|
half- of stiefzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23622 |
halfmis |
halfmis:
hoafmès (Q112b Ubachsberg)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
spit:
špit (Q112b Ubachsberg)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
17627 |
hals |
haus:
hous (Q112b Ubachsberg)
|
hals [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18236 |
halssnoer |
halsketting:
halsketting (Q112b Ubachsberg)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)]
III-1-3
|