20614 |
honger hebben |
honger haan:
hónger haan (Q112b Ubachsberg)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
gepetig:
gīēpetig (Q112b Ubachsberg)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
heut (Q112b Ubachsberg),
kop:
kop (Q112b Ubachsberg)
|
hoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bolles:
he kroog inge sjlaag op der bulles
bulles (Q112b Ubachsberg),
knots:
he how ee look in der knuutsj
knuutsj (Q112b Ubachsberg)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoofdaltaar:
hoofelter (Q112b Ubachsberg)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppieng (Q112b Ubachsberg)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
hoegmès (Q112b Ubachsberg)
|
De hoogmis [hoeëmès, hoegmès, hómmes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22164 |
hooi |
hooi:
høi̯ (Q112b Ubachsberg)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|
32950 |
hooi afladen |
afsteken:
āfštɛ̄ǝkǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Het lossen van de lading hooi. [N 14, 125]
I-3
|
32931 |
hooi binden tot een bussel |
binden:
beŋǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Met name in centraal en zuidelijk Nederlands Limburg werd het hooi vaak, vóór het op de wagen werd geladen, met de hand tot bussels samengebonden, die dan gemakkelijker dan los hooi konden worden opgestoken en getast. In Belgisch Limburg is dit gebruik zo goed als onbekend; in K 314, 316, L 270 en 314 werd uitdrukkelijk aangegeven dat er vóór het laden niet gebonden werd. Het woordtype persen duidt wel op de moderne techniek van het gebruik van de hooipersmachine, maar dit gebruik kan ook door het algemene binden worden aangeduid. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is altijd: hooi. [N 14, 115a]
I-3
|