24172 |
huismus, mus |
mus:
mösch (Q112b Ubachsberg)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
33609 |
huisweide |
bleekplei:
blēkpleͅi̯ (Q112b Ubachsberg),
huiswei:
hus[wei} (Q112b Ubachsberg)
|
I-7
|
17997 |
huiveren |
razelen:
razele (Q112b Ubachsberg),
schuiveren:
sjōēvere (Q112b Ubachsberg)
|
huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
schuiver:
sjōēver (Q112b Ubachsberg)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24572 |
hulst |
hulst:
huls (Q112b Ubachsberg)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17959 |
hurken |
op de hukken gaan zitten:
op de huuke gôô zitte (Q112b Ubachsberg)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20429 |
huwelijk |
trouwerij:
trouweriej (Q112b Ubachsberg)
|
de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
ter lijke bedenen:
ter lieke beëne (Q112b Ubachsberg)
|
lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
24635 |
iep |
olm:
olm (Q112b Ubachsberg)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (Q112b Ubachsberg)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|