23569 |
jonge koorzanger |
zangertje:
zengerke (Q013p Uikhoven)
|
Een jeugdige koorzanger, zangertje, koraaltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20159 |
jongen |
jong:
jóng (Q013p Uikhoven),
kadee:
kadee (Q013p Uikhoven)
|
jongen
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
vent:
vent (Q013p Uikhoven)
|
vrijer
III-2-2
|
18733 |
jongensondergoed? |
ondergoed voor jongens:
ongergood veur jonges (Q013p Uikhoven)
|
Ondergoed voor jongens. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18707 |
jumper |
casaquin (fr.):
kazekĕ (Q013p Uikhoven)
|
casaquin: geweven damesvest
III-1-3
|
21912 |
kaal duivenjong |
kakjong:
kàkjo.ŋk (Q013p Uikhoven)
|
Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
20768 |
kaantjes |
krappen:
krápə (Q013p Uikhoven)
|
kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
23407 |
kaarsenbak add. |
kandelaar:
kandeleèr (Q013p Uikhoven)
|
De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23596 |
kaarsendover |
kaarsendomper:
keersendomper (Q013p Uikhoven)
|
De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23598 |
kaarsenpit |
wiek:
week (Q013p Uikhoven)
|
De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|