23151 |
landjeveroveren |
oorlog:
oorlog (Q013p Uikhoven)
|
Een soort jongensspel, waarbij de spelers een pennemes in de grond werpen en dan een stuk "grondgebied"van de tegenspeler afsnijden.
III-3-2
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q013p Uikhoven)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
29987 |
lange bouwladder |
ledder:
lø̜dǝr (Q013p Uikhoven),
stellingledder:
[stelling]lø̜dǝr (Q013p Uikhoven)
|
Ladder waarmee de eerste of tweede verdieping van een steiger bereikt kan worden. In het eerste geval is de ladder doorgaans 4 m lang, wanneer de ladder tot de tweede verdieping reikt, 7 tot 8 m. Bouwladders onderscheiden zich van andere ladders doordat zij meestal van rond steigerhout vervaardigd zijn. De sporten van een bouwladder zijn in het rondhout ingekeept en met draadnagels vastgezet. [N 32, 9a; monogr.]
II-9
|
18599 |
lange onderbroek? |
lange onderbroek:
lang ongerbrook (Q013p Uikhoven)
|
Lange onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
30563 |
langs de rijen berapen |
rijen:
rejǝ (Q013p Uikhoven
[(met een plank: rej)]
)
|
Pleisterwerk met behulp van de rij vlak en glad maken. Wanneer een muur met een penant of een vooruitstekende schoorsteenboezem moest worden bepleisterd, werden er aan de zijkanten met behulp van klemhaken, in Q 121 'putzhaken' ('putshø̜̄k') of 'pleisterhaken' ('plīǝstǝrhø̜̄k') genoemd, twee of meer verticale latten vastgezet. Het gelijkmaken van de tussen deze rijen aangebrachte pleisterlaag met behulp van een derde rij werd in Q 121 'afrijen' genoemd. [monogr.]
II-9
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strē.p (Q013p Uikhoven)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
18222 |
lap |
huif:
huf (Q013p Uikhoven)
|
Lapje leer dat men ter reparatie op een scheur op het schoeisel zet. [N 60, 233g]
II-10
|
18346 |
lap op een schoen |
huif:
hoef (Q013p Uikhoven),
b.v. de sjoester zèt en hoef oppe sjoon.
hoef (Q013p Uikhoven),
lap:
b.v. lappen ónger zen sjoon.
lap (Q013p Uikhoven)
|
Een lapje leer op de scheur op het schoeisel (huif?) [N 60 (1973)] || huif: lapje op bovenleer van schoen || lap [v. schoenzool]
III-1-3
|
30234 |
latei |
linteau:
lɛnto (Q013p Uikhoven),
poutrelle:
putrɛl (Q013p Uikhoven),
pǝtrɛl (Q013p Uikhoven),
vensterbalk:
venstǝrbalǝk (Q013p Uikhoven)
|
Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.]
II-9
|
23752 |
laten wijden |
inzengenen:
inzeengene (Q013p Uikhoven),
laten wijden:
loaten wi-je (Q013p Uikhoven, ...
Q013p Uikhoven)
|
Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|