25121 |
donderwolk |
donderwolk:
donderwolk (P121p Ulbeek),
donderwollək (P121p Ulbeek)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
donder (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek)
|
donder [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
donkel (P121p Ulbeek),
duister:
duister (P121p Ulbeek)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
24138 |
dons, nestveren |
dons:
dons (P121p Ulbeek)
|
dons [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|
20195 |
dood (adj. schertsend bedoeld |
heeft zijn lepel weggegooid:
znd 23, 022b;
het zinne leper weggegooid (P121p Ulbeek),
hemelen:
znd 23, 022b;
himelen (P121p Ulbeek),
vertrokken:
znd 23, 022b;
vertroeken (P121p Ulbeek)
|
dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
dood (P121p Ulbeek)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doot (P121p Ulbeek)
|
dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)]
III-2-2
|
20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
dood (P121p Ulbeek)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20197 |
doodkist |
doodskist:
znd 33, 38;
doedskîes (P121p Ulbeek),
dudskies (P121p Ulbeek)
|
een doodkist [ZND 33 (1940)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
znd 33, 38;
doedskîes (P121p Ulbeek),
dudskies (P121p Ulbeek),
zerk:
zerk (P121p Ulbeek)
|
Doodkist. [ZND 33 (1940)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)]
III-3-3
|