e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaapherder schaapsherder: sxǭǝpshęrdǝr (Ulbeek), scheper: sxiǝpǝr (Ulbeek), sxiɛpǝr (Ulbeek), sxīpǝr (Ulbeek) [A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.] I-12, I-6
schaats schrikschoen: schrikschoen (Ulbeek) Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [Lk 01 (1953)] III-3-2
schabbernak [znd 42] schabbernak: In de uitdrukking: ich zal oech seffes ins bij oere schabbernak krijge, i.e. bij uw kraag.  schabbernak (Ulbeek) Kent ge een woord schabbernak ? uitspraak + betekenis [ZND 42 (1943)] III-1-3
schaduw, lommer lommer: viej zitte in de loemer (Ulbeek) Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)] III-4-4
schapestal, schaapskooi schapestal: sxū ̞ǝpǝ[stal] (Ulbeek) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen dabben: dabǝn (Ulbeek), kratsen: krɛtsǝn (Ulbeek), scharrelen: scharrelen (Ulbeek), scharren: sxɛrǝn (Ulbeek), sxẽrǝn (Ulbeek) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schede van de koe lijf: lɛ̄ǝf (Ulbeek) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
schei schei: sxęi̯ (Ulbeek) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schemering, valavond bij het vallen van de avond: bij `t vallen van den oevət (Ulbeek) Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] III-4-4
schenkel hespenknook: heͅi.psəkno̝oͅk (Ulbeek) schenkel [Goossens 1b (1960)] III-2-3