34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (P121p Ulbeek)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20654 |
witte kool |
kabuiskool:
kəbōͅə.skøͅl (P121p Ulbeek),
witte kabuis:
witte kabaus (P121p Ulbeek),
witte kool:
wetə køͅl (P121p Ulbeek),
witte keul (P121p Ulbeek)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwikstat (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek),
kwikstaartje:
kwikste(i)tje (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek),
langstaartje:
langstetje (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek),
lankstetje (alg.) (P121p Ulbeek)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
los gebit:
lǫs ˲gǝbęi̯ǝ.t (P121p Ulbeek)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18132 |
wonde |
wonde:
dei won zal zwi-èren (P121p Ulbeek),
won (P121p Ulbeek)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
21014 |
wormstekig |
gemaaid:
gemaoijt (P121p Ulbeek)
|
wormstekig, gezegd ve appel [Lk 01 (1953)]
III-2-3
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫtǝl (P121p Ulbeek)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
33563 |
worteltje |
hofpoten:
hōoͅfpoͅu̯tə (P121p Ulbeek)
|
Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17679 |
wreef |
striksel:
striksel (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek,
P121p Ulbeek)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrēəven (P121p Ulbeek),
vrèəve (P121p Ulbeek),
wrijven (P121p Ulbeek)
|
wrijven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|