33038 |
zicht |
zicht:
zī.x (P121p Ulbeek)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zik (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek,
P121p Ulbeek)
|
ziek [ZND 39 (1942)], [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
dij zikte is besmettelək (P121p Ulbeek)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieken (P121p Ulbeek),
kèəke (P121p Ulbeek),
zien:
zien (P121p Ulbeek),
zin (P121p Ulbeek)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen. [ZND 46 (1946)] || kijken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
zij:
pein in de zei (P121p Ulbeek)
|
ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
zij:
zɛ̄i (P121p Ulbeek),
zɛ̄ə (P121p Ulbeek)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
34580 |
zijladder |
leren:
lęi̯rǝ (P121p Ulbeek)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
27824 |
zijwand |
kisten:
kiǝstǝ (P121p Ulbeek),
mouwen:
mou̯i̯wǝ (P121p Ulbeek)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
22771 |
zingen |
zingen:
zeenge (P121p Ulbeek)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)]
III-3-2
|
31189 |
zinkbewerker |
zinkbewerker:
zęŋk˱bǝwęrkǝr (P121p Ulbeek)
|
Ambachtsman die zink en blik verwerkt, dakgoten herstelt, etc. Een aantal opgaven kunnen mogelijk meer algemeen van toepassing zijn op een loodgieter. [N 64, 161b; L 34, 17a-b; monogr.; div.]
II-11
|