22087 |
dennennaalden |
dennenspelden:
dennespellen (P121p Ulbeek)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
19167 |
deugniet |
astrante bok:
meer pejoratieve beteekenis
strante bok (P121p Ulbeek),
deugniet:
ook materiaal znd 23,4
deugniet (P121p Ulbeek),
ondeugend kind:
ondeugət keent (P121p Ulbeek)
|
deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
bluts:
e als in het
een blets (P121p Ulbeek),
nuts:
nəts (P121p Ulbeek),
e als in het
een nets (P121p Ulbeek)
|
een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
ussier (P121p Ulbeek)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
21310 |
dief |
schelm:
schelm (P121p Ulbeek)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dip (P121p Ulbeek)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
19087 |
diepzinnig |
profeet:
t is inne profeet (P121p Ulbeek)
|
Hij is diepzinnig. [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
24300 |
dier, beest |
beest:
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
bês (P121p Ulbeek),
ook in ZND 23, 009
bês (P121p Ulbeek)
|
beest [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bats:
bats (P121p Ulbeek)
|
Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
21155 |
dijk |
dijk:
dèək (P121p Ulbeek),
dęi̯k (P121p Ulbeek),
dęǝk (P121p Ulbeek),
opgehoogde kant van een beek
dijk (P121p Ulbeek)
|
dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34]
I-8, III-3-1
|