e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q097p plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuiken kuiltjestuiken: #NAME?  ky(3)̄lkə sjtoͅkə (Ulestraten) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] III-3-2
stuitbeen staartje: sjtertsje (Ulestraten), votsknookje: votskneukske (Ulestraten) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof stubben: sjtöbbe (Ulestraten), ⁄t begint te sjtöbbe (Ulestraten), stuiven: sjtoeve (Ulestraten) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [SGV (1914)] III-4-4
stuiver knab: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  knap (Ulestraten), nikkeltje: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  nikkelke (Ulestraten) stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1
stuk grond blok: blok (Ulestraten), lap: lap (Ulestraten), perceel: perceel (Ulestraten), stuk: štø̜k (Ulestraten) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8
stuks -vee krakken: krakǝ (Ulestraten), stuks (vee): štø̜ks (Ulestraten) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
suiker suiker: sokkə (Ulestraten) suiker [SGV (1914)] III-2-3
suikerbiet suikerkroot: sǫkǝrkroat (Ulestraten) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikerbrood suikermik: sòòkkermik (Ulestraten) brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)] III-2-3
suikerklontje klontje: klunsjə (Ulestraten) klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] III-2-3