25510 |
inrichting om de onderoven te verwarmen |
driepoot:
dripuǫt (Q097p Ulestraten)
|
Gevraagd is in N 29, 5b naar "de driepikkel met rooster waarop het houtskool wordt gelegd om de onderoven te verwarmen", Daarom komen er ook "rooster"-opgaven voor. Wat het woordtype "douche" betreft moeten wij misschien denken aan een betekenis "warmwaterketel" (zie wbd ii afl. 1 blz. 75). [N 29, 5b]
II-1
|
25607 |
inschieten |
inschieten:
enšētǝ (Q097p Ulestraten)
|
Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d]
II-1
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
insjloon (Q097p Ulestraten),
inslag:
insjlaag (Q097p Ulestraten)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25589 |
invetten |
smeren:
šmē̜rǝ (Q097p Ulestraten)
|
Blik, vorm of plaat invetten om aankleven van het deeg te voorkomen. [N 29, 38a; monogr.]
II-1
|
25622 |
inzakken |
neerslaan:
nēršlōn (Q097p Ulestraten)
|
Het inzakken van het brood op de plaats waar een stuk onrijp deeg zit. Er komen verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 29, 68b]
II-1
|
25626 |
inzakken of inzakking |
scheuren:
šø̄rǝ (Q097p Ulestraten)
|
Het inzakken of de inzakking van het brood, ontstaan doordat de deegpunten niet over elkaar vallen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 71; monogr.]
II-1
|
20827 |
inzouten |
zouten:
zaute (Q097p Ulestraten)
|
zouten (mv.?) [SGV (1914)]
III-2-3
|
34074 |
jaarring |
hoornring:
hø̄reŋ (Q097p Ulestraten)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
18566 |
jacquetpak |
jacquet (<fr.):
sjekèt (Q097p Ulestraten)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18259 |
jak |
jak:
jak (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten),
kazavekje:
kasjevekske (Q097p Ulestraten)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|