e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
inrichting om de onderoven te verwarmen driepoot: dripuǫt (Ulestraten) Gevraagd is in N 29, 5b naar "de driepikkel met rooster waarop het houtskool wordt gelegd om de onderoven te verwarmen", Daarom komen er ook "rooster"-opgaven voor. Wat het woordtype "douche" betreft moeten wij misschien denken aan een betekenis "warmwaterketel" (zie wbd ii afl. 1 blz. 75). [N 29, 5b] II-1
inschieten inschieten: enšētǝ (Ulestraten) Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d] II-1
inslaan, van de bliksem gezegd inslaan: insjloon (Ulestraten), inslag: insjlaag (Ulestraten) inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)] III-4-4
invetten smeren: šmē̜rǝ (Ulestraten) Blik, vorm of plaat invetten om aankleven van het deeg te voorkomen. [N 29, 38a; monogr.] II-1
inzakken neerslaan: nēršlōn (Ulestraten) Het inzakken van het brood op de plaats waar een stuk onrijp deeg zit. Er komen verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 29, 68b] II-1
inzakken of inzakking scheuren: šø̄rǝ (Ulestraten) Het inzakken of de inzakking van het brood, ontstaan doordat de deegpunten niet over elkaar vallen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 71; monogr.] II-1
inzouten zouten: zaute (Ulestraten) zouten (mv.?) [SGV (1914)] III-2-3
jaarring hoornring: hø̄reŋ (Ulestraten) Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b] I-11
jacquetpak jacquet (<fr.): sjekèt (Ulestraten) jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)] III-1-3
jak jak: jak (Ulestraten, ... ), kazavekje: kasjevekske (Ulestraten) damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)] III-1-3