17921 |
knellen |
pitsen:
pitsje (Q097p Ulestraten),
pitšə (Q097p Ulestraten)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || knellen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
pitsen:
pitšə (Q097p Ulestraten)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
24186 |
kneu |
vlasvink:
vlasvink (Q097p Ulestraten)
|
Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
blötsje (Q097p Ulestraten)
|
blutsen [SGV (1914)]
III-2-3
|
33939 |
knevels |
krukken:
krø̜kǝ (Q097p Ulestraten)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
17677 |
knie |
knie:
knee (Q097p Ulestraten),
knej (Q097p Ulestraten)
|
knie [SGV (1914)], [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
34221 |
knieband voor een stier of kalf |
knieband:
knēbant (Q097p Ulestraten)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|
27552 |
kniebeschermer |
knie-/knijstuk:
knēštø̜k (Q097p Ulestraten)
|
Rubber of leren kapje dat ter bescherming over de knie wordt gedragen. De kniebeschermer wordt volgens de invuller uit L 330 vooral gebruikt tijdens het leggen van vloeren in gebouwen. [N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
23369 |
knielbankje |
kniebank:
kneebank (Q097p Ulestraten)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23372 |
knielkussen |
kussen:
ut kəssə (Q097p Ulestraten)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|