e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knellen pitsen: pitsje (Ulestraten), pitšə (Ulestraten) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || knellen [SGV (1914)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen pitsen: pitšə (Ulestraten) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-3
kneu vlasvink: vlasvink (Ulestraten) Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)] III-4-1
kneuzen blutsen: blötsje (Ulestraten) blutsen [SGV (1914)] III-2-3
knevels krukken: krø̜kǝ (Ulestraten) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knie knie: knee (Ulestraten), knej (Ulestraten) knie [SGV (1914)], [ZND 28 (1938)] III-1-1
knieband voor een stier of kalf knieband: knēbant (Ulestraten) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
kniebeschermer knie-/knijstuk: knēštø̜k (Ulestraten) Rubber of leren kapje dat ter bescherming over de knie wordt gedragen. De kniebeschermer wordt volgens de invuller uit L 330 vooral gebruikt tijdens het leggen van vloeren in gebouwen. [N 30, 6b; monogr.] II-9
knielbankje kniebank: kneebank (Ulestraten) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielkussen kussen: ut kəssə (Ulestraten) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3