e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kniezen pikeren: ər es altit an ət pikərə (Ulestraten) Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)] III-1-4
knijpen knijpen: kniepe (Ulestraten), pitsen: pitsje (Ulestraten), pitšə (Ulestraten) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || knellen [SGV (1914)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikkebenen met knikkerende knie?n lopen: met knikkerende knéje loupe (Ulestraten) lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2
knikker huif: meͅt hy(3)̄və sjētə (Ulestraten), meis: Zie Crompvoets, H. (1991), [De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen.]: Limburg. In: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Kroesels op de bozzem. Het Dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, blz. 122-136 [blz. 126].  mausj (Ulestraten) knikker [SND (1991)] || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2
knikkeren met huiven schieten: meͅt hy(3)̄və sjētə (Ulestraten) Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2
knipbrood knipbrood: knepbrwǭt (Ulestraten) Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43] II-1
knipogen een oog knikken: `n oug knikke (Ulestraten), een oogje knippen: ən øjgskə knipə (Ulestraten) knipogen [SGV (1914)] || knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)] III-1-1
knoeien slabberen: sjlabbere (Ulestraten), strooien: sjtruiö (Ulestraten) morsen [SGV (1914)] || slabben [SGV (1914)] III-2-3
knoeien, morsen, bevuilen strooien: sjtruiö (Ulestraten) morsen [SGV (1914)] III-4-4
knoest aast: oas (Ulestraten) noest [SGV (1914)] III-1-4