e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opperhuid bovenhuid: bovenhoe:t (Ulestraten), bovenste huid: de beuversjte hoed (Ulestraten) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oppoken rochelen: roaxǝlǝ (Ulestraten) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
oprispen opkomen: het kump ich zoer op (Ulestraten), opstoten: t zoer opsjtwaote (Ulestraten), rupsen: rupsje (Ulestraten), röpsje (Ulestraten, ... ) Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
oprisping rups: rupsj (Ulestraten) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] III-1-2
opslagplaats voor brood broodkamer: brwǭtkāmǝr (Ulestraten), laadruimte: lājrȳmtǝ (Ulestraten) Het kan hier gaan om een aparte ruimte voor het opslaan van brood. Daarop wijzen woordtypen als "broodkamer", "broodmagazijn", "broodhok". De informant van L 270 vermeldt inderdaad dat het een ruimte is aansluitend naast de bakkerij. Andere woordtypen als "broodrek", "lader", "broodschap" duiden erop dat deze opslagplaats niet perse een apart vertrek hoeft te zijn. [N 29, 105d; N 29, 105e] II-1
opslagplaats voor deeg kelder voor korstdeeg: kɛldǝr vø̄r koršdęjx (Ulestraten) [N 29, 105e] II-1
opsteker opsteker: ǫpštēkǝr (Ulestraten, ... ) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3, I-4
optassen, vouwen in lagen leggen: en lǭgǝ lęqǝ (Ulestraten), inslaan: inšlōn (Ulestraten) Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6] I-3
optasser lader: lāi̯ǝr (Ulestraten) Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b] I-3
optillen oplichten: opluchte (Ulestraten) heffen, tillen [SGV (1914)] III-1-2