25650 |
speculaasplank |
speculaasvorm:
špekylǭsvø̜rm (Q097p Ulestraten)
|
De houten koekvorm waarin het deeg voor speculaas wordt gedrukt. [N 29, 90; monogr;]
II-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
fluimen:
fluume (Q097p Ulestraten),
spijen:
sjpieje (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten,
Q097p Ulestraten)
|
spuwen [SGV (1914)] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dē̜m (Q097p Ulestraten)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
sjpek (Q097p Ulestraten)
|
spek [garstig~] [SGV (1914)]
III-2-3
|
20702 |
spekpannenkoek |
struif:
sjtreuf (Q097p Ulestraten)
|
Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18390 |
speld |
spang:
špaŋ (Q097p Ulestraten)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
spangen:
špaŋǝ (Q097p Ulestraten)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
sjpele (Q097p Ulestraten)
|
Als je klaar bent mag je gaan spelen. [DC 35 (1963)]
III-3-2
|
20535 |
spetteren |
sudderen:
suddərə (Q097p Ulestraten)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26360 |
spie |
kijltje:
kīlkǝ (Q097p Ulestraten)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|