25528 |
bloem van zeer harde, droge tarwekorrels |
tarwe:
tɛrf (Q097p Ulestraten)
|
Over het algemeen kan men zeggen dat harde tarwe buitenlandse tarwe is en inlandse tarwe zachte (Schoep blz. 7). [N 29, 15a]
II-1
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloomkoil (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten)
|
bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
25540 |
bloemkuip |
meelkuip:
mē̜lkūp (Q097p Ulestraten)
|
De kuip waarin de bloem bewaard wordt. [N 29, 17]
II-1
|
30027 |
blusbak |
lespan:
lɛšpan (Q097p Ulestraten)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blötsje (Q097p Ulestraten)
|
blutsen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bult:
bult (Q097p Ulestraten),
hoge rug:
hoige rök (Q097p Ulestraten),
kroef:
krof (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten),
pokkel:
pokkel (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten,
Q097p Ulestraten,
Q097p Ulestraten)
|
bochel [SGV (1914)] || bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)] || bult [SGV (1914)]
III-1-2
|
29573 |
bodem |
karbodem:
karbǭm (Q097p Ulestraten)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bōkǝnt (Q097p Ulestraten)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitskoek:
bookes kook (Q097p Ulestraten)
|
boekweiten koek [SGV (1914)]
III-2-3
|
21301 |
boer |
boer:
būr (Q097p Ulestraten),
labeurder:
labø̄rdǝr (Q097p Ulestraten)
|
Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6
|