30054 |
grondwerker |
grondwerker:
grontwɛrǝkǝr (Q097p Ulestraten
[(meervoud: grontwɛrǝkǝrš)]
)
|
De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.]
II-9
|
32738 |
groot geploegd middendeel |
zaaibed:
zīǝi̯bęt (Q097p Ulestraten)
|
Onder het groot geploegd middendeel van een akker wordt verstaan de aan één stuk en meestal in lengtevoren te ploegen hoofdmoot van een akker, die het eerst bewerkt is of wordt. Dit middendeel omvat, op de wendakker(s) en een evt. geerstuk na, de gehele akker. Voor sommige van de hieronder vermelde termen zie men ook het lemma zzoivoor, diep geploegd land. [N 11, 52; N 11A, 125a]
I-1
|
32670 |
groot voorploegwiel |
voorrullen:
vōrrø̜lǝ (Q097p Ulestraten)
|
Het grote, doorgaans rechter voorploegwiel dat "in de voor" loopt. Van onderstaande termen zijn voorrad, voorwiel, voorrullen ook toepasselijk op het in de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. Voor het voor-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 31.II.c; N 11A, 97c]
I-1
|
20346 |
grootmoeder |
grand-mre (fr.):
grammeer (Q097p Ulestraten),
grootmoeder:
groitmooder (Q097p Ulestraten),
grooətmoder (Q097p Ulestraten)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootvader en grootmoeder:
grooətvader en grooətmoder (Q097p Ulestraten)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
gruëdde (e) (Q097p Ulestraten)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
grand-pre (fr.):
grampeer (Q097p Ulestraten),
grootvader:
grooətvader (Q097p Ulestraten)
|
grootvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33317 |
grote boerderij |
hof:
hōf (Q097p Ulestraten)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
hōōp (Q097p Ulestraten),
hopen (mv.):
hōōpen (Q097p Ulestraten)
|
hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
22504 |
grote knikker |
schiethuif:
sjēthy(3)̄f (Q097p Ulestraten)
|
Een grote knikker. [N R (1968)]
III-3-2
|