29935 |
handbeschermer |
handleertje:
hantlšrkǝ (Q097p Ulestraten)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
17661 |
handen (kindernamen) |
handjes:
heneke (Q097p Ulestraten),
polletjes:
poeleke (Q097p Ulestraten),
poelekes (Q097p Ulestraten),
pollekes (Q097p Ulestraten)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fikke (Q097p Ulestraten),
jatten:
jatte (Q097p Ulestraten),
klauwen:
klauwe (Q097p Ulestraten),
klawwe (Q097p Ulestraten),
knoemelen:
knoemele (Q097p Ulestraten),
knokels:
kneukele (Q097p Ulestraten),
poten:
poéét (Q097p Ulestraten),
pwêût (Q097p Ulestraten),
schoppen:
schöpe (Q097p Ulestraten)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
21519 |
handgeld |
handgeld:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
handgeld (Q097p Ulestraten)
|
eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
30061 |
handhei |
heiblok:
hɛjblǫk (Q097p Ulestraten)
|
Handgereedschap om palen in de grond te slaan. Het bestaat uit een zwaar houten blok waaraan verschillende handvatten zijn aangebracht. Zie ook afb. 26. [N 31, 5b; monogr.]
II-9
|
34566 |
handkar |
handkar:
ha.ntkar (Q097p Ulestraten),
stootkar:
štu̯oi̯tkar (Q097p Ulestraten)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
27222 |
handlanger |
handlanger:
hantlę ̞ŋǝr (Q097p Ulestraten)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
29922 |
handlangeren |
handlangeren:
hantlę ̞ŋǝrǝ (Q097p Ulestraten)
|
De metselaar helpen bij zijn werkzaamheden door onder meer metselstenen aan te dragen en mortel klaar te maken. [N 30, 2b; N 30, 2c; monogr.]
II-9
|
17662 |
handpalm |
handpalm:
handpalm (Q097p Ulestraten),
palm:
palm (Q097p Ulestraten)
|
palm van de hand [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32831 |
handrol, tuinrol |
koolhofswelletje:
koalǝfswɛlkǝ (Q097p Ulestraten)
|
Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.]
I-2
|