33726 |
hek aan de ingang van een wei |
barrier:
brēr (Q014p Urmond)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
19488 |
hek, poortje |
barier:
breer (Q014p Urmond)
|
hek [SGV (1914)]
III-2-1
|
26154 |
hekscheien |
scheien:
šɛjǝ (Q014p Urmond)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|
19915 |
hemel |
hemel:
hemel (Q014p Urmond),
hi.əməl (Q014p Urmond)
|
hemel [RND], [SGV (1914)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
brok:
brok (Q014p Urmond)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
hingel (Q014p Urmond),
ingel (Q014p Urmond)
|
hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
hęŋs (Q014p Urmond)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
33944 |
hengstebit |
hengstegebit:
hęŋstǝgǝbēt (Q014p Urmond)
|
Bit met een beugel in plaats van een kinketting. [N 13, 50]
I-10
|
33757 |
hengstveulen |
hengsteveulen:
hęŋstǝvø̄lǝn (Q014p Urmond)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|
34440 |
herdershond |
herdershond:
hęrdǝrshōnjtj (Q014p Urmond),
schepershond:
šē̜pǝrshōnjtj (Q014p Urmond)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|