17584 |
baard |
baard:
baart (Q014p Urmond)
|
baard [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17720 |
baarmoeder |
baarmoeder:
baarmooder (Q014p Urmond)
|
baarmoeder [N 10c (1961)]
III-1-1
|
20551 |
babbelaar |
babbelaar:
babbəléér (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21163 |
bagagewagen |
wagon (<eng.):
wagón (Q014p Urmond)
|
een bagagewagen bij een trein [fourgon, bak] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21185 |
baggermolen |
zandzuiger:
zèntjsúúgər (Q014p Urmond)
|
een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34585 |
bak |
bak:
bak (Q014p Urmond)
|
Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr]
I-13
|
34257 |
bak om boter in te kneden |
bottervlootje:
[botter]vlōi̯tjǝ (Q014p Urmond),
kneedbret:
knē̜i̯bręt (Q014p Urmond),
kom:
kǫmp (Q014p Urmond)
|
Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I]
I-11
|
21189 |
baken |
boei:
boej (Q014p Urmond)
|
elk vast merk [boei of iets dergelijks] dat een schipper het vaarwater aanwijst [baken, baak] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33417 |
bakhuis |
bakhuis:
bakǝs (Q014p Urmond),
stookhuis:
stokǝs (Q014p Urmond)
|
Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2]
I-6
|
20585 |
bakken |
bakken:
bakkən (Q014p Urmond),
bàkkən (Q014p Urmond),
braden:
braojən (Q014p Urmond)
|
bakken [RND] || bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|