21560 |
kruidenier |
winkelier:
winkəleer (Q014p Urmond)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kroednagel (Q014p Urmond)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
23336 |
kruidwijding |
kruidwis:
kroetwèsch (Q014p Urmond)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwèsj (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
kroetwösj (Q014p Urmond)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
schurgen:
šø̜rǝgǝ (Q014p Urmond)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
kroek (Q014p Urmond),
tuitje:
tuitje (Q014p Urmond)
|
kruik [SGV (1914)] || kruik, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
greumel:
greumel (Q014p Urmond),
Syst. WBD
grumel(en) (Q014p Urmond)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] || kruim [SGV (1914)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
de kruun (Q014p Urmond),
krūūn (Q014p Urmond),
top:
tüp (Q014p Urmond)
|
kruin [SGV (1914)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24415 |
kruipend ongedierte |
wormen:
wərm (Q014p Urmond)
|
wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24540 |
kruipende boterbloem |
krauwenpoot:
WBD/WLD
krawwepoot (Q014p Urmond)
|
Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)]
III-4-3
|