19360 |
minachten; minachtend |
minachtend:
minachtənd (Q014p Urmond)
|
blijk gevend van minachting, met minachting [afhoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20460 |
minnaar |
vriend:
vruntj (Q014p Urmond)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20177 |
miskraam |
miskraam:
miskraom (Q014p Urmond)
|
Miskraam: te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
mist:
mist (Q014p Urmond),
mot:
mot (Q014p Urmond),
nevel:
nevel (Q014p Urmond)
|
mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17833 |
moe |
moeg:
mø:ch (Q014p Urmond)
|
moe [RND]
III-1-2
|
19198 |
moed |
courage (fr.):
kraasj (Q014p Urmond),
moed:
moot (Q014p Urmond)
|
onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20331 |
moeder |
moeder:
moder (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
± 20 jaar geleden, bijna algemeen aangesproken met moder; jongere generatie bijna algemeen: mam
mōdər (Q014p Urmond)
|
moeder [DC 03 (1934)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33759 |
moederloos veulen |
lepveulen:
lępvø̄lǝn (Q014p Urmond),
moederloos veulen:
mōdǝrlōs vø̄lǝn (Q014p Urmond)
|
Veulen dat met een melkfles grootgebracht wordt. [N 8, 6]
I-9
|
17567 |
moedervlek |
moedervlek:
modərvlèk (Q014p Urmond)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19309 |
moedig (zijn) |
niet bang:
neet bang (Q014p Urmond)
|
moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|