e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Urmond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moedig en opgewekt vlot: flǫt (Urmond) Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j] I-9
moeite moeite: meute (Urmond) moeite; hij geeft zich moeite [DC 03] III-1-4
moer moer: moor (Urmond) konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)] III-2-1
moeras zomp: zomp (Urmond) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moesdistel kardoen: WBD/WLD  kardoen (Urmond) De artisjokachtige distelsoort waarvan de bladstelen als groente gegeten worden, de wilde artisjok (kardoen, kardons). [N 82 (1981)] III-4-3
moestuinx moostem: mōsəm (Urmond, ... ) [DC 03 (1934)] [N 05A (1964)] [SGV (1914)] I-7
moezen tot moes koken: tot moos (Urmond), tot prats koken: tot pràtsj kaokən (Urmond) moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)] III-2-3
mof mof: mof (Urmond, ... ) mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)] III-1-3
mok mot: mut (Urmond) Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.] I-9
mokken (de) lip laten hangen: de lup laote hange (Urmond), bronken: brŭnken (Urmond), een pannetje maken: ə pènkə makən (Urmond), motsen (<du.): motsən (Urmond), pruilen: pruule (Urmond) een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)] || misnoegd en wrevelig zijn, maar dat niet ronduit zeggen [tornen, mokken, grimmen, pratten, pruilen, grijzen] [N 85 (1981)] || pruilen [SGV (1914)] || pruilen [pratte, nen troesmond zette, lippe] [N 10a (1961)] III-1-4