33823 |
moedig en opgewekt |
vlot:
flǫt (Q014p Urmond)
|
Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j]
I-9
|
19100 |
moeite |
moeite:
meute (Q014p Urmond)
|
moeite; hij geeft zich moeite [DC 03]
III-1-4
|
19940 |
moer |
moer:
moor (Q014p Urmond)
|
konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
33700 |
moeras |
zomp:
zomp (Q014p Urmond)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
24743 |
moesdistel |
kardoen:
WBD/WLD
kardoen (Q014p Urmond)
|
De artisjokachtige distelsoort waarvan de bladstelen als groente gegeten worden, de wilde artisjok (kardoen, kardons). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33556 |
moestuinx |
moostem:
mōsəm (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond,
Q014p Urmond)
|
[DC 03 (1934)] [N 05A (1964)] [SGV (1914)]
I-7
|
20596 |
moezen |
tot moes koken:
tot moos (Q014p Urmond),
tot prats koken:
tot pràtsj kaokən (Q014p Urmond)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18269 |
mof |
mof:
mof (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33902 |
mok |
mot:
mut (Q014p Urmond)
|
Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.]
I-9
|
18873 |
mokken |
(de) lip laten hangen:
de lup laote hange (Q014p Urmond),
bronken:
brŭnken (Q014p Urmond),
een pannetje maken:
ə pènkə makən (Q014p Urmond),
motsen (<du.):
motsən (Q014p Urmond),
pruilen:
pruule (Q014p Urmond)
|
een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)] || misnoegd en wrevelig zijn, maar dat niet ronduit zeggen [tornen, mokken, grimmen, pratten, pruilen, grijzen] [N 85 (1981)] || pruilen [SGV (1914)] || pruilen [pratte, nen troesmond zette, lippe] [N 10a (1961)]
III-1-4
|